Een stukje historie van de turfwinning
Turf was eeuwenlang een veelgebruikt product, vooral als brandstof. Aanvankelijk werd vooral hoogveen (veen boven de waterspiegel) afgestoken, o.a. in Drenthe, Groningen en oostelijk Friesland. In het midden van de 18e eeuw begon de grootschalige laagveenderij (veen onder de waterspiegel). Deze vorm van veenderij heeft voortgeduurd tot de eerste decennia van de 20e eeuw. Een van de laatste grote verveningen vond plaats in Opsterland en Smallingerland. Op 13 april 1863 stak burgemeester Lycklama à Nijeholt de eerste spade in de grond voor de vervening onder Beets. Zij leidde onder meer tot het ontstaan van Nij Beets.
Slechte huisvesting
Eind 19e eeuw was de woonsituatie in de vervening mensonterend. Schamele houten keten met slechts één woonruimte, soms gebouwd op de wrakke resten van een turfbok, boden onderdak aan veel grote gezinnen. Pas later werden er voor de turfmakers ook stenen huisjes gebouwd naar zgn. Gieters model. Het laatst overgebleven huisje van dit type vormde het begin van het museum.
Hard werken, weinig loon
Het werken in de turfwinning was zwaar, vuil en arbeidsintensief. De werkdagen waren lang: 12 tot soms wel 15 uur per dag! Veel veenarbeiders waren met de oprukkende vervening vanuit Giethoorn en omgeving geleidelijk in Friesland terechtgekomen. Toen de vervening onder Beets begon was het loon door de sterke opkomst van steenkool en petroleum gezakt van fl. 1.20 tot fl. 1.30 per dag naar 55 tot 65 cent per dag. De grote armoede werd nog verergerd door misstanden als gedwongen winkelnering (veenarbeiders moesten hun inkopen doen in de winkels van de veenbazen!).
Sociale onrust, opkomst van het socialisme
De woon- en werkomstandigheden van de veenarbeiders leidden vaak tot grote spanningen en sociale onrust. In de tachtiger jaren van de 19e eeuw stelde de socialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis de schrijnende armoede aan de kaak. Hij maakte de veenarbeiders bewust van de noodzaak om voor hun rechten op te komen. In 1888 werd hij door het kiesdistrict Schoterland in de Tweede Kamer gekozen. De arbeiders noemden hem “Us Ferlosser”. Zijn optreden heeft in belangrijke mate de opkomst van het socialisme bevorderd in dit deel van Friesland dat wel De Reade Hoeke werd genoemd.
Verandering van het landschap
Door de vervening ontstonden onder meer tussen Oldeboorn en Beetsterzwaag uitgestrekte moerasgebieden die weer in cultuur moesten worden gebracht. De hiervoor benodigde gelden moesten worden opgebracht door de veenbazen, die voor dit doel “slikgeld” moesten betalen. Aanvankelijk werd er nog weinig gedaan aan de dikwijls grote wateroverlast voor de bevolking. Nadat in 1892 het totale gebied tussen Oud Beets en Oldeboorn na zware storm in een meer was veranderd kwam de ontwikkeling van het waterbeheer snel op gang. Vanaf 1893 heeft het bestuur van de Groote Veenpolder in Opsterland en Smallingerland de inpoldering ter hand genomen. Om de veenderijen werd een dijk gelegd en met behulp van molens en later stoom-, diesel- of elektrische gemalen werd het waterniveau verlaagd, zodat de petgaten droog kwamen te liggen. De petgaten werden met de stripen geëgaliseerd, waardoor voor agrarisch gebruik en bebouwing geschikte polders ontstonden.